De Goudse kleipijp, opkomst en verval van een  industrieel produkt

De stad Gouda als pijpenstad en de opkomst van het roken
Na de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492 kwamen de Europese volken voor het eerst in aanraking met tabak. In het 3e kwart van de 16e eeuw begon het roken in Europa, allereerst in Engeland, vooral onder zeelieden en student in zwang te raken. Vanaf 1580 werd het roken in Nederland steeds algemener en werd tabak, vooral in havensteden verkocht.

 

Kleipijpen werden waarschijnlijk al vanaf 1606 in Gouda vervaardigd. De vondst van grote aantallen eerste-generatie pijpen in afval van stadssanering in de polder Bloemendaal, die sterk afwijkend zijn van zowel Amsterdamse en Utrechtse pijpen, maakt het zeer waarschijnlijk dat de pijpennijverheid in Gouda al vanaf 1606 ontstond. Dat is dus voor de eerste vermelding van pijpenmakers in de Goudse archieven.

Aanvankelijk gebeurde dat door Engelse pijpmakers. In Engeland waren de eerste pijpmakers rond 1560 begonnen met het fabriceren van de wit bakkende pijpen. Sommigen van deze pijpmakers, die als huursoldaten in het leger van Prins Maurits waren gegaan, kwamen in Gouda in een garnizoen terecht en zagen dat de stad beschikte over goed uitgeruste pottenbakkerijen. Zij namen hun oude vak weer op en lieten hun producten in de bestaande ovens bakken. De eerste Engelse pijpmaker begon vermoedelijk in 1606 in Gouda zelf een bedrijfje. De Gouwenaars leerden van hen het vervaardigen van de stenen pijpen, maar tot 1637 waren het de Engelse pijpmakers die de pijpmakerij bepaalden. Pas in 1641 overvleugelden Goudse pijpmakers de Engelse.

In 1660 werd een pijpmakersgilde opgericht. De industrie bood werk aan duizenden arbeiders en exporteerde naar het buitenland. Aan het eind van de 18e eeuw leidde concurrentie tot een sterke neergang van deze bedrijfstak.

NOG IN BEWERKING