Turfwinning in Reeuwijk

Vervening in Nederland.  

Turf vormde in Nederland lange tijd de belangrijkste energiebron. De eerste veenwinning, toen nog zeer kleinschalig, het ging om particulier initiatief, vond al plaats in de  vroege Middeleeuwen. Kloosters hadden daarbij vaak een  leidende rol. Vanaf de 16e eeuw werd het vervenen steeds grootschaliger aangepakt met als gevolg een enorme impact op het Hollandse landschap, zeker toen men niet langer op kleine schaal voor eigen gebruik ging produceren, maar voor de stedelijke markt. De turfwinning werd steeds meer systematisch aangepakt en ook steeds grootschaliger. Je had de droge vervening in de hoogveengebieden in Oost-Nederland naast de natte vervening in West-Nederland waarbij met de baggerbeugel de veenplassen ontstonden. De vraag naar turf nam sterk toe door de enorme groei van de steden en de industrie. Ook de inzet van kapitaal nam fors toe. Turfheren sloten zich aaneen tot een consortium, vennootschap of compagnie, waarin men geld kon beleggen. Door de groeiende vraag ontstonden ook steeds meer nieuwe turfwinningsgebieden in Nederland. In de 19e eeuw werd  het vervenen steeds technischer door de introductie van o.a. smalspoorbanen en baggermachines.      


Film over turfwinning in Reeuwijk 

In het voorjaar van 2015 is in het Reeuwijkse Plassengebied een film gemaakt  over de turfwinning zoals dat vroeger gebeurde. 
De trailer hieronder is een korte weergave van de 40 minuten durende film "Het Bruine Goud" van Pim Steenbergen. De film verbeeldt de turfmakerij in de laagveengebieden van Holland en Utrecht. Ringslang en veenmol figureren als toeschouwers in dit cultuurhistorische fenomeen.  Meer informatie: pimsteenbergen2@hotmail.com
Om de trailer van de film te zien klik op:    https://www.youtube.com/watch?v=IpwifqPvoGQ&feature=youtu.be

 


Vervening van het Reeuwijkse Plassengebied.

Veel burgers zijn niet goed op hoogte wanneer de Reeuwijkse Plassen precies zijn verveend. De vervening in Reeuwijk is pas feitelijk op gang gekomen nadat het uitgestrekte veenareaal westelijk van Gouda zo'n beetje volledig af- en uitgegraven was.
Ik heb via het raadplegen van boekwerken, verslagen en oude kaarten globaal uitgezocht in welke periode(n)  de verschillende polderdelen welke nu plassen of droogmakerijen zijn ongeveer op de verveendersschop dan wel de baggerbeugel in zijn gegaan. Daaruit blijkt allereerst dat er in de 2e helft van de 17e eeuw alleen nog maar (beperkt) verveend werd in het westelijk deel van Reeuwijk. Misschien vond er zo hier daar in de andere poldergebieden wel wat illegale vervening plaats maar het grootschalige vervenen via het systeem van octrooiverlening kwam in het grootste deel van de huidige Reeuwijkse Plassen pas echt op gang in de 18e en 19e eeuw

 

Plas Ravensberg in Reeuwijk met nog maar kleine restanten van legakkers. De langgerekte veenribben die men na het vervenen
liet staan zijn grotendeels verdwenen door wegspoeling.


Kaartdeel van het Grootwaterschap Woerden van omstreeks 1670. 

De kaart van omstreeks 1670 laat zien dat de huidige plassen Klein Elfhoeven, Vrijhoef, Kalverbroek  en Nieuwenbroek nog niet verveend zijn. Men was er overigens in die jaren wel aan begonnen. Ook de de meer oostelijk gelegen polders die nu in plassen zijn veranderd vertonen geen aanduiding dat men met het vervenen was begonnen.

 

Kaartfragment van omstreeks 1746, uitgegeven door het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Deze kaart van omstreeks 1746 laat zien dat er in het midden van de 18e eeuw volop verveend werd in de toenmalige polders Ravensbergh, Sluipwijck en de meer zuidelijk gelegen voormalige polder Gravenbrouck. Ook de voormalige polders Elfhoeven en Klein Elfhoeven waren reeds in vervening genomen. De vervening van de meer oostelijk gelegen poldergebieden is pas later gestart.


Topografische kaart van omstreeks 1850. Plas Vrijhoef was toen nog polderland.

Op bovenstaande kaart is te zien dat het vervenen via het legakkersysteem omstreeks 1850 ook volop in het oostelijk deel van Reeuwijk plaats vond. Een deel van de polder Oukoop (huidige puttencomplex van Kruyt) is al verveend maar hier werd op last van het Hoogheemraad Rijnland gestopt met het vervenen omdat men bang was dat de Prinsendijk zou bezwijken. In de loop der jaren zijn op de middendelen van plassen nogal wat legakkers weggespoeld. Een klein deel  is gespaard gebleven dank zij de energie van jagers/vissers. Zij staken in het verleden veel werk in het behouden van de nog bestaande eilandrestanten om er op te kunnen jagen vanuit een van riet gebouwd jachthutje. Thans vindt er nog maar zeer beperkt jacht plaats op de plassen en daarmee samengaande is ook het onderhoud en behoud van particuliere eilandjes sterk verminderd. Wel wordt er momenteel in het Plassengebied veel oeverbescherming gepleegd vanuit het Project Natuurvriendelijke oevers. Het commercieel vervenen is tot aan de 1e wereldoorlog doorgegaan. Ook daarna werd er zo hier en daar kleinschalig verveend maar dat was meer voor privé gebruik. Rond 1930 was het definitief afgelopen met het vervenen in Reeuwijk.


Turfschipper oom Freek Sassen

Turfschipper Oom Freek

Mijn oom Freek Sassen, een broer van mijn moeder,  was van ca. 1930 tot ongeveer 1965 turfschipper. Oom Freek verkocht  zijn turf in het Groene Hart van Zuid-Holland en Utrecht aan boeren en burgers in het gebied globaal zo tussen de Kager Plassen, Leimuiden, Kamerik en Gouda. De turf werd gekocht  in Vinkeveen bij het toen in West-Nederland nog laatste actief zijnde vervenersbedrijf Jan van der Wilt.
Dit bedrijf baggerde het veen op de Vinkeveense Plassen (waar (korte) turven uit werden gemaakt) niet meer met de baggerbeugel op maar deed dit met een turfsteekmachine (1895-1977). Deze machine werd door tien personen bediend en kon per dag zo'n 5000 mtr2  veen opbaggeren wat op legakkers werd uitgespreid als een dikke slikkige laag veen. Een vierkante meter slikkig veen bracht na een aantal bewerkingen ongeveer 115 turven op dus 5000 mtr2 leverde maar liefst ongeveer 600.000 korte turven op. De turfsteekmachine leverde per dag net zoveel turf op als waar een handbaggeraar een heel seizoen over deed.

 


De Vinkeveense turfsteekmachine aan het werk.


Oom Freek woonde met zijn vrouw en twee kinderen op een scheepje van 42 ton, de Dankbaarheid. Die 42 ton was ongeladen, met lading mocht het gewicht van het schip niet over de 52 ton komen. Het schip (nog steeds in gebruik maar nu als woonschip)  is in 1915 gebouwd bij De Bock & Meyer in Oude Wetering nabij de Kager Plassen. De turf werd per bakfiets getransporteerd naar de kopers. Vooral boeren kochten turf die in fornuizen gestookt werd om water op te warmen om te gebruiken bij het kaas maken. De zoon van Oom Freek, Henny was van mijn leeftijd. Als kind heb ik een aantal jaren in de grote vakantie op het schip gelogeerd, tezamen met mijn moeder en mijn zussen Emmy en Marry. Daar ging ik graag naar toe want ik beschouwde mijn oom als een soort van tweede vader (mijn eigen vader is overleden toen ik vijf was). Mijn moeder was de zus van oom Freek. Zij heeft tot dat ze met mijn vader trouwde op dit schip turf gevaren met twee broers. Ook voor haar was het verblijf aan boord leuk want daar lagen haar wortels. Voor mij was de aanwezigheid van een leeftijdgenoot op het schip natuurlijk extra interessant, temeer omdat zijn interesses nauw aansloten bij die van mij. Vissen, roeien met de aanwezige roeiboot, vogelnesten opzoeken, pijl en boog maken, zwerven door de polders  en nog veel meer zaken die vrijwel allemaal een directe link met natuur hadden. En uiteraard niet te vergeten, helpen bij het opstapelen van de in Vinkeveen gekochte korte turf. Mijn ontluikende interesse voor natuur werd nog eens extra aangevuld door mijn oom die regelmatig met ons stekjes zette met de bedoeling om palingen te vangen.  Deze werden na de vangst vervolgens geconsumeerd. Voordat ze opgegeten werden moesten ze nog wel eerst nog wel een paar dagen in leidingwater doorbrengen waardoor de baggersmaak verminderde. De palingen die werden gevangen waren meestal nogal groot. Dat had een oorzaak. Mijn oom gebruikte als aas aan de palinghaak altijd kleine kikkertjes, die wij moesten vangen. Met die kikkertjes aan de haak ving je vreemd genoeg alleen maar knoeperds van  palingen. Ik herinner me nog dat we er vingen die voor ons toenmalige gevoel aardig in de buurt kwamen van het monster van Lochness. Het viel dan ook niet mee om zulke soms polsdikke exemplaren in bedwang te houden temeer omdat ze zo glibberig waren.


Familiefoto omstreeks 1957/58. Links kapelaan Anthonius, verbonden aan de katholieke Barnabaskerk 
in Haastrecht. Op het schip oom Freek, tante Annie (midden) en mijn moeder. Op de voorgrond links Freek, 
mijn zus Emmy en Henny mijn neef.  


Verveende droogmakerijen bij Reeuwijk.

Polder Broekvelden & Vettenbroek

Een 3-tal poldergebieden nabij Reeuwijk is verveend en vrijwel direct erna drooggemaakt. Dat is de polder Broekvelden & Vettenbroek. Het octrooi wat werd verleend om te gaan vervenen liep tussen 1814-1842 maar werd daarna verlengd met nog eens 35 jaar. Men had de verplichting om de onbruikbare bovenlaag (bolster genaamd) te gebruiken voor het aanleggen van een ringdijk. 1892 was het jaar dat de polder was drooggemaakt met een gemaal dat aan de Bosmankade stond. De polder is tot 1970 in gebruik geweest als graslandpolder maar kende in de jaren ervoor grote problemen door de enorme kwel. Het gemaal moest zo'n beetje 24 uur per dag draaien om al het kwelwater af te voeren. De waterschapslasten waren dan ook fors en om die reden was het zompige grasland in deze polder niet veel waard. Maar dat veranderde (de boeren werden plotsklaps rijk door de verkoop van hun grond) toen er plannen ontstonden om zand te gaan winnen in deze polder. In april 1970 is de polder onder water gezet voor zandwinning. Het is nu een belangrijk vogelgebied en heeft de status als Natura-2000 gebied. 


Plas Broekvelden heeft zich ontwikkeld als zeer belangrijk rust- en broedgebied voor vogels.
Het is aangewezen als NATURA-2000 gebied. De eilandjes op de foto zijn inmiddels volledig weggespoeld.


Bosmankade met links het gebouwtje van het gemaal wat de voormalige polder Broekvelden-Vettenbroek bemaalde. Rechts van het gemaal de voormalige woning van de familie Buitenhuis. Foto: Richard Brusik omstreeks 1965. De weg was toen nog halfverhard 
en ziet er behoorlijk blubberig uit.
 


Tempelpolder

Het heeft lang geduurd voor men met de eigenlijke vervening in de Tempelpolder begon. Al in 1754 was men gestart met de aanleg van een ringdijk maar die was pas rond 1765 echt klaar. Daarna duurde het nog vele jaren, door allerlei gedoe met grondeigenaren die eigenlijk niet wilden vervenen, voordat men de vervening echt goed aanpakte en die liep door tot ongeveer 1876. De droogmaking vond plaats rond 1878. Niet de gehele Tempelpolder is verveend vandaar dat er nu lage drooggemaakte delen liggen naast hoge polderdelen met onverveend grasland.


Drooggemaakte deel van de Tempelpolder liggend langs de Wonnewetering.


Onverveend deel van de Tempelpolder liggend langs de Kerkweg nabij Reeuwijk Dorp.


Middelburgse polder

 Als laatste de Middelburgse polder. Die is vanaf 1802 verveend. Het zuidelijk deel van Spoelwijk werd buiten de vervening gehouden omdat het veen van slechte kwaliteit was. In de periode 1862-1870 is de polder drooggemaakt. Dat gebeurde met twee watermolens die uitwaterden op de Gouwe. Na de droogmaking bleek een flink deel van de polder last te hebben van een forse kwel met brakkig tot ziltig water. Dat is tot op de dag van vandaag nog steeds het geval. Nog in het begin van de 70er jaren in de vorige eeuw broedden er jaarlijks 4-5 paar kluten in de Middelburgpolder en ook nu nog broeden er flink wat tureluurs en bergeenden in vergelijking met aangrenzende polders waar het water zoet is.


De Middelburgse polder vredig met koeien en mooie luchten.

De relatie turfwinning en toemaak in Reeuwijk.

Vroeger werd veel stadsafval als compost per zeilboot afgevoerd vanuit steden naar overslagplaatsen en vervolgens weer per schouw of paard en wagen verder getransporteerd naar  graslandpercelen. Bekend is dat schepen die turf ophaalden in gebieden waar verveend werd stadscompost als retourlading vervoerden die weer werd afgezet om landerijen te bemesten. De opa van boer Arie van Spengen, die op de historisch belangrijke boerderij Wiltenburg in  Reeuwijk  boerde,  wist zich tijdens een gesprek zo rond 1980 nog goed te herinneren dat er op zijn land grenzend aan de Reeuwijkse Kalverbroekplas ook zo’n overslagplaats lag waar scheepjes uit Gouda tot aan de 2e wereldoorlog nog stadsafval brachten. Hij vertelde dat het stadsafval naast de waardevolle meststof ook aardewerkfragmenten, pijpenkoppen, ijzer, glas en stenen bevatte. Dit was ongewenst om op het grasland aan te brengen. De daggelders haalden het metaal en andere niet bruikbare grotere voorwerpen er uit. Het metaal was voor de daggelders en die verkochten het weer door aan een oud ijzer handelaar. Het glas en grotere stenen werden uit het stadsafval gesorteerd en gebruikt om op te hogen, voor drainage of om slootkanten te verstevigen. De wat kleinere stukjes aardewerk en pijpekoppen bleven in de compost zitten en werden samen met bagger over het land verspreid als bemesting. Die oude bemestingslaag staat nu bekend als toemaakdek.

18e eeuwse kleipijpen met de voorstelling van een paard. Hielmerk het lam onder de boom. Maker de Goudse pijpenmaker Pieter Versluys. Bodemvondst Reeuwijkse Plassengebied plas Kalverbroek. Coll. Freek Mayenburg.

 

Mislukte verveningsplannen Krimpenerwaard

In een periode van zo'n 35 jaar kreeg de Krimpenerwaard in de 18e eeuw te maken met meerdere overstromingen. De boerenstand had het heel moeilijk en leefde in grote armoede temeer omdat ook nog eens bovenop de inundaties de veepest uitbrak en het grootste deel van het vee stierf. Het land waar ze op boerden was ook niet al te best. Kwaaienaard (een plaatselijke benaming voor een paardenstaartachtige,  (de naam wordt ook nu nog steeds door boeren in de Alblasserwaard gebruikt) tierde welig in de zompige vrijwel onbemeste graslanden. De koeien gingen er van dood door langdurige schijterij. Het ging echter om de plant lidrus (equisetum palustre) maar in die tijd hadden ze het over last van heermoessery. Die soort behoort ook tot de paardenstaartachtigen maar groeit op wat drogere gronden. Maar dit even terzijde vanuit mijn vegetatiekundige kennis.

Een landbouwkundig ingenieur vond door al die ellende dat het roer in de Krimpenerwaard maar eens om moest en lanceerde het plan om de centrale delen van de Krimpenerwaard te gaan vervenen. Het ging om het middendeel van de Krimpenerwaard  waar nu het Loetbos in ligt. In 1782 werd vergunning aangevraagd om het gebied rond Berkenwoude-Stolwijk te gaan vervenen. Eerst moest een dijk aangelegd worden en dan zou een stoommachine geplaatst worden bij Ouderkerk a/d Yssel om het te vervenen gebied te gaan bemalen. Maar in 1813 werd de zaak stop gezet. Men kwam er eindelijk achter dat het (bos) veen een te slechte kwaliteit had. Er was inmiddels al flink wat geld besteed want er was al een schutsluis gemaakt in de IJsseldijk ter hoogte van Gouda en ook was er al een brede wetering gegraven vanaf die schutsluis naar Stolwijk om de te winnen turf te kunnen afvoeren. Het is er dus allemaal niet van gekomen.  

In de Krimpenerwaard is dus in het verleden alleen maar kleinschalig  en voor eigen gebruik verveend. Eigenlijk was dit veen niet erg geschikt als brandstof. Bosveen bestaat uit voedselrijke plantensoorten waarin nogal wat boomresten en zand en/of zavel zit. Na verbranding van de turven bleef procentueel gezien erg veel as over. Ook gaf het verbranden veel stank.


Veenput in de polder Berkenwoude, onstaan door (illegale) vervening van de toenmalige eigenaar van de grond.


Veenputten in de Krimpenerwaard volgestort met afval
Tot voor kort telde de Krimpenerwaard vele honderden veenputten. De meeste van deze putten gelegen in het veengedeelte van de Krimpenerwaard zijn ontstaan door particuliere vervening en werden daarna gebruikt voor visserij, jacht of als eendenkooi. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw zijn veel van die veenputten (maar ook brede weteringen) gedempt met afval waaronder grote hoeveelheden industrieel afval van scheepswerven en een autosloperij. Alleen al in een aantal veenputten  langs de Landscheiding (brede wetering) in de polder Stolwijk zijn vele honderden scheepjes afval gestort afkomstig van een auto shredderbedrijf. Daarna zijn ze afgedekt met een laagje grond.
Ik heb het met eigen ogen zien gebeuren in de jaren 1976-1988 dat ik jaarlijks de Krimpenerwaard samen met Rinus den Breejen (deze was toen nog werkzaam bij de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap) in het voorjaar op weidevogels karteerde. Daarnaast voerden we vegetatieonderzoek uit op extensief gebruikte plaatsen waaronder de genoemde veenputten. De brede natte oevers van die veenputteen waren soms (nog) botanische schatplaatsen waar door jarenlang extensief grondgebruik zeldzame plantensoorten groeiden zoals waterdrieblad, moeraskartelblad, spaanse ruiter, moerasviooltje, orchideeënsoorten, bijzondere zeggensoorten, teveel om op te noemen. Helaas resteert daar door het storten van afval en intensivering door de landbouw niet veel meer van. Het in de veenputten gestorte afval waartussen naar later bleek zich ook chemisch afval bevond ligt er nog steeds. Alleen bij Lekkerkerk heeft men de zaak opgeruimd hetgeen toendertijd landelijk nieuws was. Landschappelijk lijkt de Krimpenerwaard onaangetast maar zo hier en daar is er in de bodem sprake van een tikkende tijdbom waar we op termijn nog wel het een en ander van zullen gaan horen. 

 

Het begrip slagturven

Links: een baggernet hangt na gebruik te drogen. 
Rechts: slagturven. Het opgebaggerde veen wordt in een schouw gebracht en getransporteerd naar een legakker.


In West-Nederland werd in de loop van de 16e eeuw als gevolg van het steeds verder omhoog komen van de grondwaterstand natte vervening uitgevoerd via het systeem van slagturven. Vanaf ca.1530 werd het veen tot ver onder de waterspiegel (ongeveer 2,5 meter) gedolven met gebruikmaking van de baggerbeugel. Aan de baggerbeugel zat een lange steel en om de ijzeren beugel zat een gevlochten net. Het opgebaggerde veen werd meestal eerst in een praamachtige boot gebracht en daarna op een legakker te drogen gelegd. Als de turven kurkdroog waren werden ze afgevoerd naar dorpen en steden om te gebruiken in de industrie en voor particulier gebruik.


Er bestonden diverse typen baggerbeugels zoals de kantbeugel en de trekbeugel. Coll. Kees Verkaik.


Verder had je de flodderbeugel (voor los veen) en de schouwbeugel. Coll. Kees Verkaik.

 


Rechts een bijzondere wandtegel uit het 1e kwart van de 17e eeuw. Het slagturven werd omstreeks 1530 voor het eerst in Holland toegepast waarbij de veenarbeiders als seizoenarbeid veen baggerden met de baggerbeugel om er turf van te maken. Men nam altijd aan dat dit werk slecht werd betaald maar uit overgebleven betaallijsten blijkt dat veenarbeiders door de veenbazen eerder betrekkelijk goed betaald werden.

Links: Een vroeg 17e eeuwse tegel van het balustertype met de voorstelling van een veenarbeider die aan het slagturven is 
met een baggerbeugel. Hij staat op een legakker en trekt het veen vanuit een petgat naar de legakker toe. Datering: omstreeks 1625.
Coll: Freek Mayenburg
Rechts: Tegel met een man achter een slede waarop turven liggen. Boven de slede de tekst 'haal turf'.
Datering: vroeg 19e eeuw. Coll. Klaas Regts.


Kwaliteit van de turf
Hoogveenturf is als brandstof beter geschikt geschikt dan laagveenturf. Het heeft een hoge verbrandingswaarde en het aandeel as bij verbranden is laag. Bovendien geeft het, in tegenstelling tot de zwavelrijke laagveenturf  weinig stank. Ook gunstig is dat er weinig of geen boomstamstukken en stronken in zaten. De verbrandingswaarde van turf wordt in belangrijke mate bepaald door de plantkundige inhoud van het veen. 
Het laagveen in West-Nederland kan onderscheiden worden in bosveen (eutroof) met behoorlijk wat houtachtige delen in de turf met soms zandige/zavelige restanten door het periodiek overspoelen van het veen met rivierwater. De turf ervan brandt minder goed en er blijft ook flink wat as over met zandige en kleiige restanten. Deze turf was minder gewild, (werd wel gestoken voor particulier gebruik) en dat was ook de belangrijkste reden dat de vervening in de Krimpenerwaard niet door ging.
Dan is er te onderscheiden het mesotrofe laagveen dat zo af en toe werd overspoeld met rivierwater maar dan zonder toevoeging van bodemstoffen. Dit veen bestaat vooral uit plantensoorten als riet en grote zeggensoorten. Het meest gewaardeerde  laagveen bestond uit planten die alleen groeiden onder invloed van regen- en grondwater. Mossoorten als haar- en veenmos, kleine zeggensoorten en veenpluis waren belangrijke soorten waaruit de veenlaag werd opgebouwd. Dat kon alleen in een mesotroof tot oligotroof milieu. De turf ervan brandt goed en er blijft weinig as over. 

Ook de hoogveenturf  in Oost-Nederland groeide in een oligotroof milieu en werd alleen gevoed door regenwater. Veenmossen hielden het regenwater vast en in dit milieu kon een metersdikke veenlaag ontstaan waarin ook plantenresten voorkomen van wollegras, beenbreek en pijpestrootje. De lange hoogveenturven branden zeer goed, ze worden erg heet terwijl er vrijwel geen as overblijft.


Korte en lange turven

Links: Met de baggerbeugel gebaggerde korte laagveenturven uit West-Nederland (Reeuwijk). 
Rechts: Gestoken lange hoogveenturven uit Drenthe.


Het maken van turf

Het met de baggerbeugel in de schouw opgebaggerde papveen wordt met een hoosschop
binnen een vooraf bekaad stukje legakker gedeponeerd waarna via talloze handelingen er uiteindelijk turf
van zal worden gemaakt.


Het gelijkmatig verdelen van de veenprut. Op de ondergrond is een laag riet aangebracht hetgeen voorkomt 
dat de veenprut aan de bodem vast gaat zitten.


Het veen is inmiddels droog genoeg om met behulp van een krabber (lat van ca. 130 cm lang 
waarin spijkers waren geslagen) groeven te maken zodat later met het stikmes de turven gestoken konden worden.


Hier is de vorm van de turven al goed te zien die als groeven zichtbaar zijn in het veen ook weer gemaakt met de krabber.
Wat later worden de te vormen turven met de stikspade losgemaakt om daarna verder te drogen.


Het steken van de turf met een stikspade. Verlengde plankjes onder de klompen moeten er voor zorgen dat
men niet in het nog halfzachte veen wegzakt.


Foto links: het opgebaggerde papveen is al flink ingedroogd na te zijn gestoken.
Foto rechts: de gestoken turf ligt gestapeld om verder te drogen.


Legakker met drogende turf.


Het lossteken van de al eerder voorgestoken turf waarna ze aan de onderzijde afgestoken worden en 
gestapeld worden om verder te kunnen drogen.


Eerst wordt nog een extra laag riet gelegd op de bodem waarop de gestoken turf komt te liggen die 
verder moet drogen.


De voorgestoken turf wordt aan de onderkant afgestoken met een schop en op rijen opgestapeld om verder te drogen.


Af en toe een blik op het vestzakhorloge om te zien hoe laat het is.


Op de voorgrond is de turf op zgn pijpenhoopjes gezet. Op de achtergrond de drogende turf
in een eerdere fase n.l. gestapeld na het steken.


De turf die inmiddels al aardig droog is wordt opnieuw opgestapeld op zgn pijpenhoopjes om 
ze op die manier verder te laten drogen. 


Zo af en toe moet er ook geschaft worden want door het zware werk in de turf wordt er veel energie verbruikt.


Klik hier om een tekst te typen.De turf is gestapeld tot pijpenhoopjes zodat ze nog beter kunnen afdrogen.
Dit is de laatste fase voordat de turf de turfsteupel of turfschuur in gaat.


De gedroogde turf wordt opgeslagen in een turfsteupel.


De turfsteupel bleef staan tot het moment dat de turf verkocht was. Hij werd na het opstapelen afgedekt met ruigte en riet
zodat de turf droog bleef.


De turfsteupel is bijna klaar. Moet nog alleen afgedekt worden met ruigte en riet. Het is wel een zweetklussie. 


In de wintermaanden vindt het turftransport plaats vanuit de turfsteupel richting kachel.


Droog en nat vervenen
Er waren twee manieren om turf te winnen. De eerste was het steken van turf boven de grondwaterspiegel, droge vervening genoemd. Men verwijderde eerst de onbruikbare bovenlaag (bolster) en kon dan hooguit twee tot drie steken diep het bruikbare veen wegsteken. Veel dieper kon dat niet omdat dan in het laaggelegen land het grondwater toestroomde waardoor dieper vervenen met een spade onmogelijk werd. 
Na het in gebruik nemen van de baggerbeugel (na 1530)  werden geschikte veengronden die door een lage ligging niet ontwaterd konden worden, tot ver onder het wateroppervlak opgebaggerd. Dit stond bekend als slagturven, veentrekken of veenkloppen. Het eindresultaat van die methode was  dat trekgaten ontstonden. Die waren  twee tot drie meter diep. Het meestal in een boot opgebaggerde veen werd te drogen gelegd en in turven gesneden op daarvoor gespaarde legakkers ook wel veenribben genoemd. Het waren smalle langwerpige stroken land die onverveend bleven. Als de turven door en door gedroogd waren werden ze vervoerd naar stad of dorp om als brandstof te dienen.

Met name door het slagturven veranderde het West-Nederlandse landschap steeds meer in open water. Complete dorpen verdwenen zoals Jacobswoude wat was gelegen in de nabijheid van het huidige Rijnsaterwoude in Zuid-Holland. Zelfs de smalle legakkers werden dikwijls ook nog weggegraven of werden bij zware stormen weggeslagen, waardoor de veenplassen een steeds grotere omvang kregen. Zelfs grote steden als Haarlem, Leiden en Amsterdam werden op een gegeven moment door de zich steeds verder uitbreidende plassen bedreigd. 


Hoogveenwinning in Oostelijk Nederland

 In de hoogveengebieden van Oostelijk Nederland speelde het waterprobleem niet en kon men tot enkele meters diep het veen afsteken zonder problemen te krijgen met (grond)wateroverlast want deze gronden lagen ver boven N.A.P. Verder zorgde de aanleg van sloten en diepe kanalen (speciaal aangelegd om turf te kunnen afvoeren) ook voor drainage van het hoogveen.


Voorbeeld zoals turfwinning er vroeger met de hand aan toeging in een hoogveengebied in Drente.
Men kon een paar meter hoogveen afsteken zonder probleem afsteken. Overlast van grondwater was er niet.
Foto's: 18 september 2008. Veenmuseum Emmer compascuum Drente.


Website: www.veenpark.nl 


De veenarbeiders die werkten in de veengebieden in Oost-Nederland leefden woonden soms in eigen gemaakte plaggenhutten.


Ook in de hoogveengebieden werd de overstap gemaakt naar het machinaal turf winnen. In dit geval met een stoommachine. 


Reeuwijk/Bodegraven heeft een museum, de Oudheidkamer aan de Oudeweg.  Het bezit een grote hoeveelheid informatie over het vervenen van de Reeuwijkse polders en tevens een uitgebreide verzameling gereedschappen die is overgebleven uit de tijd van de turfwinning van de Reeuwijkse Plassen.
Website: www.streekmuseumreeuwijk.nl


De meeste van de oude verveenders gereedschappen die in de film worden gebruikt zijn eigendom van Kees Verkaik. Kees is een echte Sluipwijker. Hij heeft zich toegelegd op het verzamelen van oude agrarische gereedschappen die vroeger in en rond het Reeuwijkse Plassengebied  werden gebruikt waaronder baggerbeugels en ander gereedschap wat tijdens de vervening werd gebruikt. Maar ook maaigereedschappen en alles wat met de vroegere jacht en visserij te maken heeft. Ook zijn verzameling lokeenden die gebruikt werden voor de waterwildjacht in Reeuwijk mag uniek genoemd worden.